Onze molens vertellen een verhaal
Opvallend in de directe omgeving van het Grenspark Kempen~Broek is het grote aantal molens, 30 water- en 21 windmolens om precies te zijn. En ook nog 2 kollergangen.
Tijdens een actieve fietstocht door het Grenspark ervaar je dat deze molens méér zijn dan een decoratief plekje in het groen of een verfraaiing van het dorpsgezicht.
De molens ademen de ziel van hun omgeving, ze hebben eeuwen lang verhalen gevangen. Het zijn industriële monumenten die geschiedenis en anekdotes vertellen uit een recent en ver verleden. Het fietsen wordt tijdloos door de verhalen die onze molens prijsgeven. Luister dan ook goed naar de verhalen die onze molenaars of molengidsen u vertellen.
Molens springen uit de ban
De Franse periode, tijdens het bewind van Napoleon van 1794 tot 1814, opende de moderne tijd met nieuwe perspectieven en mogelijkheden. De Hamontenaren waardeerden de veranderingen zo zeer dat ze hun nieuwe molen Napoleonsmolen noemen. De overheid ontnam alle molens hun banrecht.
De watermolens behielden hun waterrecht maar het stuwrecht werd geregeld waardoor de boer geen hinder meer had van te hoge waterstanden veroorzaakt door de willekeur van de molenaar.
Elke watermolen moest voorzien worden van een pegel, een merkteken op een steen, dat aangaf tot welke hoogte het water mocht worden opgestuwd. Van dan af bepaalde de overheid ook of er een molen mocht worden gebouwd. Een enkele molenaar probeerde zijn banrecht nog op te eisen Zo haalde de molenaar van de Dorpermolen in 1793 zich de woede op zijn hals door een gerechtszaak aan te spannen tegen 36 Opoeterse boeren die hun graan niet meer lieten malen op zijn molen.
De glorietijd van de conische stenen windmolen
De standerdmolen, zoals de Sint Jansmolen van Stramproy is in de middeleeuwen het meest populaire windmolentype in Nederland en Vlaanderen. De houten molenkast rust op een rechtopstaande spil, de standerd of standaard. Met de staart onder de kast, die achter de molen uit steekt, en kruiwerk wordt de molenkast verdraaid om de wieken naar de wind te zetten. De rechte stenen torenmolens, zonder staart, bestaan ook sedert de middeleeuwen. Het is echter een grote klus om bij deze molens de logge kap met wieken van binnenuit op de wind te richten.
Een grote verbetering is sinds de 16de eeuw de achtkantige of zestienkantige houten molen zoals De Hoop in Swartbroek en de voorganger van de Zorgvlietmolen in Molenbeersel. Deze loopt naar boven conisch toe. Hij heeft, net als de torenmolen, veel meer opslagruimte en werkruimte dan een standerdmolen. Bovendien heeft hij een kleinere draaibare kap met een staart en kruiwerk aan de buitenzijde. Hiermee kunnen de wieken van buiten op de wind worden gezet.
In de 19de en 20ste eeuw kiezen bijna alle molenbouwers in deze omgeving voor een conische stenen molen. Deze molen heeft alle voordelen van een achtkanter en is bovendien duurzamer. De plaats waar de windmolen gebouwd wordt stelt bovendien minder eisen dan een watermolen. De nieuwe molenbouwer van de 19de eeuw moest zich geen zorgen maken om de molenbiotoop. Dit is de omgeving die de werking van een molen kan beïnvloeden. De plaats die hij uitkoos lag meestal aan de rand van het dorp. De wind blies over de akkers, heide en broekweiden. Omwille van het open landschap heeft de Sevensmolen van Kaulille als grondzeiler zelfs geen molenbelt nodig om voldoende windvang te garanderen.
De watermolen krijgt waterproblemen
De watermolens verhinderen grote nationale plannen uit de 19de en 20ste eeuw, om een vlotte afwatering te garanderen en moerassen droog te leggen. De Uffelse molen beroept zich in de negentiende eeuw nog op haar waterrecht en verhindert zo aanpassingen aan de A-beek op Belgisch grondgebied die nodig zijn voor het ontginnen van het Grootbroek. Later worden er plannen gemaakt om de Uffelsebeek (verlengde van de A-beek stroomafwaarts op Nederlands grondgebied) te restructureren. Het malen is intussen niet meer rendabel en in 1961 verkoopt deze molen dan toch zijn waterrecht. Ook molens op de Itterbeek zoals de Schousmolen komen om dezelfde rede stil te staan.
Stadsmolen
In de 19de eeuw telde Weert 8 stadswindmolens. Het waren niet enkel korenmolens maar ook volmolens, oliemolens, zaagmolens, molens om schors te vermalen. Zij waren een essentiële schakel in de economie in en om Weert. De oudste Weerter stadsmolen waren eigendom van de Heren van Weert (Graven van Horne) of van de kerk.
Zo stonden de molen in Weert aan de basis van de groei van Weert en maakten ze de lakenindustrie mogelijk waardoor Weert een eigen Gouden Eeuw kende in de 16e eeuw met lakenhallen in Haarlem en Antwerpen. Door de industrialisering en urbanisatie verdwijnen bijna alle Weerter stadsmolens in de eerste helft van de 20e eeuw.
Sluimerend onheil
De druk op de molen buiten de stad is in de 19de en begin 20ste eeuw minder groot. Hoewel, in de grote vooruitgang van de 19de eeuw sluimerde al de naderende ondergang van de klassieke water- en windmolen.
De diesel-, zuiggas- en elektromotor waren aanvankelijk een hulp voor de molenaar. In verscheidene molens werd in de eerste helft van vorige eeuw een motor geplaatst. Om ook bij te weinig wind of te veel wind te kunnen malen en zo de bakkers als klanten tevreden te houden.
Echt funest voor de molens werd de grootschaligheid na de Wereldoorlog II. Boeren leverden hun graan aan grote bloemmolens en kochten het veevoer onder gunstige contracten bij boerenorganisaties, de landbouwcorporaties. Het was een moordende concurrentie voor de zelfstandige molenaar.
Een enkele molenaar bleef tegen deze overmacht vechten. De eigenaar van de Sint Jansmolen te Stramproy, brouwerij Maes, wilde de molen afbreken. Molenaar Lei van de Winkel kreeg in de plaats daarvan een job aangeboden bij de plaatselijke Boerenbond. Lei hield voet bij stuk en zou zeker niet gaan werken voor zijn grote tegenstander de Boerenbond. In 1964 moest hij zijn molenaarsambt toch opgeven omdat de concurrentie te groot en zijn molen onrendabel werden. Een enkele molenaar weet door passie zijn molen draaiende houden. Zo vierde Thei Keijers, van de Keijersmolen te Molenbeersel, in 2015 zijn zeventigjarig jubileum als molenaar.
Molens in de oorlogen
Aan de rand van de Dijkerakker, een historische kransakker zuidelijk van Weert, werd in 1911/1912 langs de Keenterstraat een stenen beltmolen gebouwd. Nauwelijks twee jaar na de ingebruikname van de molen brak Wereldoorlog I uit. De molenaar mocht niet meer malen want de Nederlandse overheid nam het graan in beslag om soldaten en vluchtelingen eten te geven. Voor de molenpoort stonden soldaten op wacht om te verhinderen dat landbouwers toch graan naar de molen brachten. Deze soldaten vingen ook de vluchtelingen uit het bezette België op. Vluchtelingen die de Dodendraad tussen bezet België en het neutrale Nederland hadden overwonnen. Aan die donkere periode in de geschiedenis van de molen van Keent herinneren nu nog ieder jaar de vele klaprozen op de molenbelt.
Tijdens Wereldoorlog II werden met wiekenstanden signalen doorgegeven aan het verzet. Zo waarschuwden men voor Duitse soldaten in de buurt. Een riskante onderneming die al snel door de vijand ontdekt werd . Op menige molen werd ook illegaal mechanisch olie geplet. Minder goed verging het De Windlust in de buurtschap Roeven bij Nederweert. In oktober 1944 werd de molen vrijwel volledig verwoest toen Duitse stoottroepen de molen in brand staken. De restanten van het binnenwerk werden in 1947 verwijderd. Alleen de uitgebrande en beschadigde romp bleef over.